Aangestoken door het enthousiasme van Rob van Essen – van wie ik net het fantastische Ik kom hier nog op terug had gelezen – in zijn bespreking voor NRC besloot ik aan Dag te beginnen, mijn eerste boek van Michael Cunningham. Volgens Van Essen is dit onder andere een geslaagde roman omdat de schrijver de coronacrisis gebruikt om iets te zeggen over zijn personages in plaats van andersom. Hij neemt zijn personages ‘liefdevol serieus’.
Dat laatste ben ik met Van Essen in ieder geval eens. Je bespeurt geen spoortje ironie in de stem van de verteller, hoe verleidelijk dat soms ook is. Zeker met een veertiger die een kansloze comebackpoging doet als rockster of een andere veertiger die via een zelfbedacht personage zijn Instagramvolgers meeneemt in een fictieve imposante levensstijl. Met name in het eerste deel van de roman (Ochtend – het verhaal speelt zich drie keer af op één dagdeel: 5 april 2019, 2020 en 2021) komt die warmte voor de personages goed over. Je voelt de wanhoop van de hoofdpersonages Daniel en Isabel bij hun dagelijkse beslommeringen, bijvoorbeeld aan de ontbijttafel met hun kinderen. Je ziet de voortekenen van een huwelijk dat niet meer te redden valt en met Duct tape bijeen wordt gehouden door Isabels broer Robbie. Hij weet als geen ander hoe hij in de belevingswereld van de kinderen moet stappen.
Opgesloten
Toch komt deel 2 (Middag) minder binnen. Feitelijk gebeurt er ook minder, de dagelijkse beslommeringen van het gezin zijn minder tastbaar alleen al doordat de personages als gevolg van de coronacrisis letterlijk op afstand van elkaar staan. De een op IJsland, de ander opgesloten op hun kamers in een appartement in New York. Onwillekeurig begon ik me af te vragen waarom Cunningham niet meer focust op de perspectieven van Daniel, Isabel en Robbie en via hen de andere personages bekijkt. Nu nemen Chess, Garth en de kinderen Violet en Nathan ook veel ruimte in en verspringt het perspectief soms drie keer op één pagina. Of anders zijn de hoofdstukken niet meer dan een of twee pagina’s lang. Ondanks die aanpak met in totaal zeven vertelperspectieven, konden eigenlijk alleen Isabel en Robbie me interesseren.
Ook in deel 3 verdwijnt geleidelijk de subtiliteit in het verhaal door een zin als: ‘Het is onvergefelijk wat hij heeft gedaan. Dat weet hij.’ Of: ‘“Denk je echt dat Robbie twintig jaar lang bezig is geweest om een gevoel terug te krijgen dat hij op zijn zeventiende een paar jaar heeft gehad?”’
Storend aan die laatste zin vind ik dat Cunningham daarmee lijkt te twijfelen of de moraal van zijn verhaal wel over is gekomen. Het hele punt van het boek is namelijk dat alle personages blijven hangen in hun dromen en wensen van een kind. (Wat dan wel ironisch is, is dat de kinderen zelf daar niet mee bezig zijn en juist als volwassene beschouwd willen worden.)
Wisselen van perspectief
“We willen niet alleen een happy end, we willen ook weten hoe het ze verder is vergaan,“ besluit Van Essen zijn recensie. Daar kan ik niet helemaal inkomen. Ik zou liever eerst meer willen weten over het verleden van bijvoorbeeld Daniel en Isabel en hun kinderen. Door het voortdurend wisselen van perspectief geeft Cunningham je nu net te weinig om door het einde gegrepen te worden.