Literair tijdschrift Das Magazin bundelde dit jaar tien verhalen van de meest veelbelovende Nederlandse schrijvers, geboren na 1 januari 1980. Ik bespreek hier een aantal verhalen uit deze bundel. Deze keer ‘Een kamer voor mezelf’ van Joost de Vries.
De meest overtuigende bijdrage in de Das Mag-bundel komt van Joost de Vries. Zijn Een kamer voor mezelf heeft als één van de weinige verhalen een duidelijk eindpunt. Het voelt hierdoor veel meer aan als een logisch, afgerond geheel dat geen woord meer – of minder – had moeten tellen.
Het verhaal heeft een prachtige setting: de 199-jarige viering van de slag bij Waterloo. Vrijwilligers betreden verkleed als Franse soldaten het slagveld en beleven hun moment van glorie. Voor even kunnen ze samen proeven van dat heldhaftige leven wat ze normaal alleen op hun zolderkamer leiden – tussen tinnen miniatuursoldaatjes en een op schaal nagemaakt slagveld met groen geschilderde heuvels en bomen van ‘stokjes uit waterijsjes’. Dit geldt ook voor de hoofdpersoon van het verhaal: wanneer hij ‘sterft’ als Franse soldaat, voor de glorie van het keizerrijk, vindt hij het geluk in zijn rol.
Een kamer voor mezelf geeft je een goed beeld van De Vries’ schrijfstijl met creatieve vergelijkingen, al kan ik het alleen met zijn roman Clausewitz vergelijken. Neem de volgende zinnen:
Ik besloot dat ik Raymond mocht zoals je bepaalde taxichauffeurs mocht – omdat je niets met hen te maken hebt maar toch je leven in hun handen legt.
Groot kaal hoofd, wangen als zadeltassen, maar een smalle, puntige, harde neus, een en al kraakbeen – je kon je voorstellen dat je zo’n neus in een slot stak en het ermee open wriemelde.
Mijn plas knisperde toen het in contact kwam met de droge dennennaalden op de grond, het klonk als krakend ijs – toen ik opeens opschrok van een ruiter.
Een mooie introductie die je nieuwsgierig maakt naar meer van De Vries’werk. En dat is toch precies waarvoor een korte verhalenbundel met ‘de tien beste jonge schrijvers van dit moment’ zou moeten dienen?