“Kan de mens bevriend zijn met water of is water altijd een tegenstander die zoekt naar het zwakste punt van de mens om zich daar te verzamelen en zoveel mogelijk tegenkracht uit te oefenen? Dat was de kwestie die tot grote verdeeldheid leidde in de stad die bekendstond om zijn kazen en stroopwafels.
Vroeger bestond die tegenstelling niet. Of althans, hij leek minder vanzelfsprekend. Het water vormde een natuurlijke verdedigingslinie die de stadsbewoners beschermde tijdens een belegering van de Fransen, de Engelsen of de Spanjaarden. Doordat menselijke uitwerpselen rechtstreeks de grachten in stroomden en datzelfde grachtwater werd gebruikt om bier te brouwen kon je zeggen dat mens en water tot op zekere hoogte één waren. Ook hun persoonlijke welvaart dankte men aan het water. Op zonnige dagen in de Gouden Eeuw voeren reusachtige schepen uit het verre Indië langs de stad met hun waren en brachten de inwoners onmetelijke welvaart doordat er tol moest worden betaald.
‘Naar die tijden willen we terug,’ declameerde een man met een kapiteinspet.”
Voor het mei-nummer van het tijdschrift Hollands Maandblad schreef ik een kort verhaal over de wensen en dromen van bootjesvaarders in een stad die zijn verenigd onder het motto ‘waar een wil is, is een vaarweg’.