Foto: Flickr.com, CC-licentie, Lollyman
Voor Tirade schreef ik het verhaal ‘Voor het interview’ over een actrice die de hoofdrol speelt in een film over Amy Winehouse. Het verhaal werd in augustus 2018 gepubliceerd.
Het zwarte silhouet is bijna weggevaagd. Alleen met veel moeite herken je er nog een logo in: een poppetje, met twee benen en één uitgestrekte arm boven een U-vormig raster dat je aanmoedigt je afval weg te gooien.
Je kunt op talloze manieren kleur verliezen, maar meestal begint het met iemand die jou niet meer zo aantrekkelijk vindt als eerst. Dat is het gebruikelijke recept voor wanorde. Je ziet hier het resultaat: frietbakjes en papieren zakken van snackbar ‘Calimero’ die tussen de halve liter blikken bier en ondefinieerbare stukjes plastic door het park slingeren. Alleen maar omdat voorbijgangers weigeren naar de prullenbak toe te lopen. Alleen maar omdat zij hun afval liever met de hele wereld delen.
Ooit was de prullenbak citroengeel, maar nu raakt hij besmeurd met vegen. Vegen van wat? Ik denk van dingen die hij van een afstand krijgt toegeworpen en vervolgens over de rand heen vallen. Hoe meer het logo opgaat in de zwarte vegen vuil, hoe zachter de aanmoediging van het silhouet klinkt en hoe meer afval door het park zwerft. Waarschijnlijk eindigt het verhaal met een gemeentebusje dat voor komt rijden om de prullenbak zelf op te halen en weg te gooien.
‘Ja, kijk eens deze kant op!’
Ik draai mijn gezicht om en lach. De fotograaf schiet en doet een paar stappen opzij. Hij glijdt bijna uit over de eikeltjes op het gras, maar weet toch zijn evenwicht te bewaren.
De cover van de volgende Elle moet worden opgesierd met een foto van mijn silhouet op dit bankje, terwijl oranje-gele eikenboombladeren de achtergrond kleuren. Het herfstnummer belooft een interview met ‘de enige actrice die kan vertellen hoe het is om in de voetsporen van een jazzlegende te treden’. Ik heb nog steeds geen idee wat ik straks op die vraag moet antwoorden.
‘Wacht even, het licht valt niet helemaal goed.’
Journalisten durven mij alles te vragen, behalve of ik bang ben voor de dood. Eerst kon ik dat nog wel begrijpen. De dood komt pas later. Eerst volgen er momenten die zich een geruststellend aantal keer zullen herhalen. De eerste keer dat de favoriet wint, de eerste keer dat jij de favoriet bent, de eerste keer dat de favoriet niet wint.
Als eerst ophoudt en later begint, is de toekomst verdwenen. Maar wanneer gebeurt dit precies? Hoe bereid je je daarop voor? Wat zeg je tegen een journalist die vindt dat dit jouw later is?
De fotograaf inspecteert het schermpje van zijn camera, op zijn voorhoofd verschijnt een frons.
‘Voor de zekerheid nog één in deze houding!’
Ik zucht diep. Eigenlijk is het veel te koud voor een fotoshoot in een versleten spijkerrok en een bloemetjesblouse. Ik kijk naar de haren op mijn armen. Ze staan recht overeind, alsof ze iets willen optillen.
Ik las laatst dat de massa van alle mieren op de wereld gelijk staat aan de massa van alle mensen. Eén mier kan tien keer zijn eigen gewicht tillen, dus zeven miljard mieren kunnen het tienvoudige van de mensheid optillen. Tienmaal zeven miljard mensen! Hoe vaak zou ik mijzelf kunnen dragen? Vroeger misschien twee keer, maar ik denk nu hooguit één keer.
‘Probeer eens onderuitgezakt te zitten.’
Ik ga verzitten met mijn armen gestrekt over de rugleuning van het bankje. Het ijzer duwt in mijn rug: het is hard, koud en vochtig. Waarschijnlijk laat het natte strepen op mijn blouse achter. Ik probeer een andere houding, maar het maakt voor dat ongemakkelijke gevoel in mijn onderrug niet uit.
Op beeld voel ik mij normaal het sterkst. Of het nu gaat om foto’s voor de Elle waarop ik eruit zie als een jazz-icoon met een drugsverslaving of een film van twee uur waarin ik de helft van de tijd in een metro of hotelkamer laveloos voor me uit staar. Het beeld suggereert samenhang. Het beeld verbergt wanorde.
Toch lijkt er iets te veranderen. Hoe langer ik in deze wereld meeloop, hoe kleiner de foto’s en hoe groter de interviews worden. Over mijn leven en wat ik wil. Over mijn lievelingseten, over welke muziek mij inspireert en wat ik van politiek vind. Over roze poloshirts, welke punchline ik ‘s ochtends voor de spiegel uitspreek – vóórdat ik mijn tanden poets – en waarom ik mijn privé-leven toch zo zorgvuldig afscherm. Alsof mijn filmrollen er steeds minder toe doen. Alsof het een journalist boeit wie ik náást het witte doek ben en hij daar ook samenhang in verwacht te zien.
‘Laten we even wachten, ik wil wat drinken.’
Terwijl mijn assistent van achter een boom komt aangelopen met een flesje water, zie ik de fotograaf verbaasd kijken. Dan haalt hij zijn schouders op, pakt een saucijzenbroodje uit zijn tas en begint te eten. Van te voren zei hij dat het niet lang zou duren. Een kwartier, hooguit, want twee foto’s waren voldoende.
De locatie was zijn idee. Elle wilde beeld bij de plek waar we de sleutelscènes van de film opnamen. Vlak voor haar concert in Paradiso zou Amy hier, in haar eentje hebben gezeten, en ‘voor de laatste keer een oordeel over haar leven hebben geveld’, aldus haar biografie.
In het boek draaide Amy’s leven om twee dingen: muziek en witte poeder. Natuurlijk viel het één nauwelijks met het ander te combineren, natuurlijk pleegde ze zelfmoord op haar zevenentwintigste en natuurlijk groeide ze daarna pas écht uit tot een icoon. De vraag was van wat: een icoon van de jazz of een icoon van verval?
Anthony had van te voren gezegd dat hij een ‘hoopvolle film’ wilde maken. Toen ik vroeg wat hij hoopvol vond aan het levensverhaal van een drugsverslaafde muzikant die het leven na twee albums van veertig minuten voor gezien hield, keek hij mij verbaasd aan.
‘Het gaat om de belofte die ze heeft ingelost. Amy kwam van ver en is een heel eind gekomen, ondanks haar problemen.’
‘Maar ze gaat dood.’
‘Niet op het witte doek. We willen haar niet van haar voetstuk stoten, we willen haar juist verheffen. Daarom ben jij geknipt voor de rol: jij straalt de hoop uit van een vrouw die denkt dat de wereld aan haar voeten ligt, ook al heeft ze haar volledige potentie niet waar kunnen maken.’
Ik dacht dat een film over Amy onvermijdelijk zou gaan over de vraag of ze haar belofte überhaupt wel wilde inlossen. Dat sprak mij aan. Ik moest leren voelen hoe het was om te duizelen. Misschien verzette Amy zich tegen haar angst om te vallen, maar leidde haar verzet juist tot haar verval.
Stel dat je tot icoon van iets wordt benoemd, zonder dat je daar om hebt gevraagd. Stel dat het beeld en geluid van jouw ‘jij’ verpakt in bits en bytes voor iedereen altijd beschikbaar is. Dan doe je er toch alles aan om te negeren dat jouw beste foto’s zullen vervagen, van de muren bladderen en de downloads van jouw bestverkochte album onderaan de Google-zoekresultaten komen te staan?
‘Kunnen we weer?’
‘Je kent mij toch?’
Hij negeert mijn cynische ondertoon en pakt zijn camera weer op. Zijn halfopgegeten broodje heeft hij in een servet opgevouwen en in zijn jaszak gestopt.
‘Laten we nu iets anders proberen.’
Dat heb ik vaker gehoord. Meestal gebruikt een regisseur of producer die woorden wanneer hij besluit de plannen uit zijn hoofd aan te passen aan de realiteit, zoals een te klein budget of een ondermaats script.
Voor de opname van de scènes over Amy’s jeugdjaren weken we uit naar Vancouver. Dat was goedkoper: een vergunning om voor een middag een straatblok in de Canadese metropool af te zetten kost vijftigduizend euro. In Londen, Los Angeles of New York betaal je het twintigvoudige.
Toen we in Vancouver aankwamen zag Anthony direct één probleem: de straten waren te netjes. Vancouver had niets van een stad waar zwervers tussen het vuilnis in donkere stegen lagen te slapen. Dat klopte ook. De gemeente had in 2009 alle zwervers een enkeltje voor de ferry naar een nabijgelegen eiland cadeau gedaan. Op die manier kon de gemeente een goede indruk maken tijdens de Olympische Winterspelen op de toegestroomde media en toeristen. De meeste zwervers grepen hun kans en zijn sindsdien niet meer in Vancouver gesignaleerd.
Het straatbeeld was volgens Anthony een bedreiging voor de sfeer in de gehele film. Waarom zou Amy een poging doen om aan deze omgeving te ontsnappen, wanneer er nergens kauwgom lag of een plastic tasje over de weg zweefde? Zelfs de prullenbakken hadden hun kleur behouden.
De oplossing lag gelukkig voor de hand. Anthony sommeerde ‘s ochtends twintig figuranten bij enkele 7-Eleven-vestigingen boodschappen te doen. Ze kwamen terug met honderdzeventig croissants – allemaal apart in plastic verpakt -, 38 kant-en-klare sushi-maaltijden, 92 blikjes fris en nog eens tientallen stukken fruit. ‘s Middags gingen we met de gehele filmcrew buiten lunchen op de stoep. Natuurlijk was er veel te veel ingekocht, maar dat gaf niet.
‘Meer vuilnis betekent meer realisme,’ zei Anthony goedkeurend toen de figuranten na de lunch het vuilnis uitdeelden. Met z’n allen liepen we vervolgens door het stratenblok om rotzooi te trappen.
Na de opnames gingen de figuranten met vuilniszakken in de hand de straten af, op zoek naar papiersnippers, bananenschillen en leeggedronken cola-blikjes. Het was inmiddels donker geworden. Ik kreeg er allemaal weinig van mee, ik lag toen al op mijn hotelkamer uit te rusten. Pas de volgende ochtend hoorde ik het merkwaardige verhaal: de figuranten hadden slechts anderhalve vuilniszak kunnen vullen. Ze begrepen niet hoe dat kon. Het was alsof al ons afval een andere plek had gevonden, alsof het na de eerste keer weggooien niet opnieuw opgeruimd en gedumpt kon worden.
Ik hang op het bankje. Wat ik ook probeer, het lukt niet een ontspannen houding te vinden. Ondertussen zoomt de fotograaf in op het roodborstje dat voor mijn schoenen broodkruimels oppikt. Zo gaat het vandaag. Van onderwerp naar meewerkend voorwerp, van meewerkend voorwerp naar lijdend voorwerp.
Hij maakt een achteloos swipe-gebaar met zijn hand.
‘Ga er eens achter staan.’
Ik houd er niet van om dwingend gecommandeerd te worden. Toch sta ik op, probeer mij achter het bankje een houding te geven door er met mijn verkleumde handen op te leunen. Mijn rechterwijsvinger wordt wit, de andere vingers blijven rood.
Niets aan de hand, als ik hem een paar minuten masseer, gaat het meestal weer over.
‘Zo ja, en verder naar voren! Probeer één voet nonchalant in de lucht te laten hangen.’
Ik hang over het metalen bankje heen, probeer mijn evenwicht te bewaren terwijl mijn borsten tegen de rugleuning aan drukken. Ik voel pijn, alsof ik tegen een muur wordt gedrukt. Ik probeer mijn gezicht op te richten, de camera in, maar het kost mij steeds meer moeite om op een normaal tempo te blijven ademhalen. Verdomde oktoberkou. Terwijl steken in mijn zij prikken, bedenk ik dat mijn mond open hangt en naar koude lucht hapt. Wanneer ik mijn moeder dit zie doen, zou ik zeggen dat ze hier te oud voor is.
‘Heb je je foto?’
Mijn armen beginnen trillen, maar hij blijft door de lens van zijn camera turen – alsof het juiste moment voor de foto nog moet komen. Misschien heeft hij mij niet verstaan. Misschien denkt hij dat ik de hele dag de tijd heb voor twee foto’s. Misschien wil hij mij uitputten zodat mijn haar in slierten langs mijn gezicht hangt en ik meer en meer op Amy lijk na weer een optreden met te veel drugs in haar bloed.
‘Het is genoeg.’
Ik kom overeind en kam met mijn handen mijn haren naar achteren.
‘Wacht, kun je niet even in die houding blijven? Ik moet het goede moment vangen en…’
‘Dat moment is geweest.’
Ik maak een gebaar naar mijn assistent, zij komt direct met mijn jas aangelopen. Ik trek hem aan en voel hoe de warmte mij bevrijdt.
‘Wat jij wilt,’ zegt hij knorrig. ‘Ik hoop alleen dat de redactie hier wat mee kan.’
Achteloos frommelt hij het servet in zijn hand en laat het met de kruimels van zijn saucijzenbroodje op de grond vallen. Hij begint al te lopen in de richting van zijn auto, maar bedenkt zich.
‘Ik sta hier om de hoek, ik kan jullie best een lift geven. Het interview is toch in die koffiezaak op het station? Daar kan ik ook nog een paar mooie plaatjes schieten.’
‘Nee, ik ga lopen.’
‘Wat jij wilt.’
Ik volg hem op ruime afstand en loop langs de besmeurde prullenbak. Hoewel hij niet vol zit, ligt het gras rondom de bak bezaaid met vuilnis. Misschien had het uitgemaakt als er een ander logo op de bak had gestaan. Niet één met het papier zwevend boven dat raster, maar een met het papier erin. Nu kun je twijfelen aan de functie van de prullenbak. Nu is de logo-prullenbak leeg, zweeft het afval tussen de hand van het poppetje en het U-vormige raster in en kun je denken dat je spullen eruit moet halen in plaats van erin moet gooien.
Ik buk, raap het servet op en gooi hem omhoog. Eén seconde zweeft de prop door de lucht. De seconde daarna belandt hij met een zachte plof op de bodem van de bak.