Johan Cruijff kon als voetballer en trainer eigenlijk alles, maar één ding moest je niet aan hem overlaten: onze grootste voetballer aller tijden was een beroerde plannenmaker. Ronald Koeman bekende in een interview met VI dat er – ondanks de successen en het goede voetbal van Barcelona in zijn tijd – niet een geweldig plan van Cruijff achter zat: “Johan deed alles op intuïtie. Als-ie op de training verscheen, had hij nog geen idee wat hij wilde gaan doen.”
Wie het boek Cruijff, Hendrik Johannes, fenomeen van Nico Scheepmaker leest ziet al gauw een parallel tussen de auteur en het besproken onderwerp. Beiden lijken zich blind te laten leiden door hun intuïtie en beiden vertrouwen er op dat het publiek hen toch geboeid blijft volgen. Deze onvoorspelbaarheid geeft het verhaal zijn charme. Zo word je geleid van een diepgaande bespreking van Cruijffs favoriete boek (Klop maar op ’n deur) tot een mode-analyse van de shirtkleuren die Nummer Veertien het best passen.
Ik ben zes jaar geboren nadat Cruijff stopte als voetballer en ik ken ‘onze grootste voetballer aller tijden’ vooral vanwege zijn columns in De Telegraaf, de mislukte Fluwelen Revolutie en een eindeloze reeks YouTube-filmpjes en documentaires met fabelachtige dribbels en doelpunten. Om die reden is het zo verfrissend een boek over Cruijff te lezen dat al in 1972 uit werd gebracht. Het voelt veel meer als een tijddocument. Geen overdreven poëtische verheerlijking van het Totaal Voetbal, geen dramatische mijmeringen over de vraag of ‘we’ de WK-finale van 1974 terecht verloren en vooral geen ophef over wie bij Ajax nu weer zijn baan heeft verloren als gevolg van de Fluwelen Revolutie… Wat overblijft is een authentieke verering van Cruijff, nog voordat hij werkelijk onomstreden was.
Onvaderlandslievende daad
Het boek volgt daarbij nauwelijks de levensloop van Cruijff: Scheepmaker zoomt soms op een haast autistische manier in op details die alles zeggen over zijn fascinatie voor de Ajax-voetballer. Zo gaat hij in op de verschillende spellingswijzen van ‘Cruijff’ (met en zonder ypsilon). Hij stelt dat de Hollandse ‘ij’ internationaal tot veel problemen leidt: zelfs de naam van Rembrandt in het Uffizi Museum in Florence wordt verkeerd geschreven (‘Rembrandt van Rjin’). Toch blijft Scheepmaker ervan overtuigd dat Feyenoord een ‘onvaderlandslievende daad’ verrichte door zijn naam de ‘ij’ te vervangen voor ypsilon. “De ij is een onschuldige maar kenmerkende eigenaardigheid van de Nederlanders en het Nederlands, dus zouden we er met hand en tand aan moeten vasthouden.”
Minstens zo interessant zijn de beschrijvingen die Scheepmaker heeft opgediept uit Pim Muliers boek Atletiek en voetbal (1894) van voetbalwedstrijden in de 19e eeuw. Vooral de observatie dat spelers destijds ‘hunne petjes’ moesten oprapen ‘van een zoo even volbrachten stormaanval der tegenpartij’ spreekt tot de verbeelding.
Waar tegenwoordig bedrijven als InStat en Soccerstats alle handelingen van een speler tijdens een wedstrijd als data opslaan en verkopen, doet Scheepmaker in zijn boek verslag van enkele handmatige turfsessies van Cruijff. Dat leidt tot bijna aandoenlijke zinnen als: “In de eerste helft deed hij negentien maal iets goeds met de bal, negen maal iets fouts en drie maal zat het tussen goed en fout in.” Innemend is ook de beschrijving van Cruijffs laatste wedstrijd op de Nederlandse velden – in het shirt van Feyenoord. Eenmaal op de tribune in de Kuip raakt Scheepmaker gedesillusioneerd dat leden van de F-Side niet de moeite hebben genomen een laatste eerbetoon aan Cruijff als voetballer te bewijzen en én masse naar Rotterdam zijn afgereisd. Met ook de veel te lange discussie over de naamsverandering van de Amsterdam ArenA in het achterhoofd, vroeg ik mij onwillekeurig af waarom we in Nederland zo slecht zijn in het vereren van onze grootste sporthelden.
Geen compleet levensverhaal
In vrijwel ieder opzicht laat Scheepmaker zien hoe je een voetballer tot leven brengt, zonder dat je daarvoor zijn hele leven moet beschrijven. Toch wordt dat laatste door de uitgever nog wel geprobeerd met aanvullingen op de oorspronkelijke editie uit 1972, toen Cruijff ‘pas’ voor het eerst was verkozen als Europees voetballer van het jaar. De keuze om Scheepmaker in 1984 het boek aan te laten vullen valt nog goed te begrijpen. Deze hoofdstukken laten zich qua opzet en originaliteit goed vergelijken met het eerste deel. Maar columns van Scheepmaker over Cruijff als manager van Ajax moeten samen met de bijdragen van Erik van Muiswinkel, Paul Onkenhout en Willem Vissers ook nog eens de periode 1985 – 2016 dekken. Het voelt ongepast. Dit is misschien noodzakelijk om het verhaal over Cruijff ‘af’ te maken, maar aan de andere kant toont dit precies waar Deel 1 en Deel 2 wel in slagen: het ongrijpbare fenomeen in woorden vatten.
De laatste bijdrage van Volkskrant-journalist Vissers triggert overigens wél om opnieuw over de Fluwelen Revolutie na te denken. Marco van Basten concludeerde in 2015 dat het Plan Cruijff en de waarmee Ajax weer moest aansluiten bij de Europese top ‘één grote komedie’ was: “Het hele verhaal is een fabeltjeskrant. En niemand die er iets van zegt.” Dat was twee jaar voor de Europese successen (finale Europa League 2017, halve finale Champions League 2019). Maar in hoeverre vallen die successen op Cruijffs conto te schrijven?
In principe niet, natuurlijk. Daarmee zou je de individuele kwaliteiten van De Ligt, De Jong, Zyjech en Tadic en de technische staf tekort doen. Maar na het lezen van Scheepmakers boek ontstaat het beeld dat Cruijffs plan eigenlijk maar gestoeld was op één idee: oud-voetballers weten het beste hoe een voetbalclub bestuurd moet worden. En juist in dat opzicht is Plan Cruijff geslaagd. Sinds Overmars de ruimte heeft om zijn stempel op Ajax te drukken – zonder dat hij rekening moet houden met andere oud-voetballers die het beter weten – doen de Amsterdammers op Europees niveau weer mee. Al moet Ajax blij zijn dat Overmars toevallig ook over een beter zakeninstinct beschikt dan Cruijff zelf…