Je zou het een coming-of-ageroman kunnen noemen, maar daarmee doe je Weer opstaan op een christelijk tijdstip van Joshua Ferris eigenlijk tekort. Want dit is ook en vooral een buitengewoon originele roman over toewijding, de onmogelijkheid van geloven en de vraag wanneer je jezelf een bepaalde identiteit mag toe-eigenen. Hoofdpersoon Paul, een verbitterde tandarts met een succesvolle kliniek in New York, ontdekt op een dag dat iemand een website voor zijn praktijk en een Twitterprofiel van hemzelf heeft gemaakt. Zijn zoektocht naar de schepper van zijn digitale entiteit leidt Paul naar de ontstaansgeschiedenis van de Ulmen, een volk dat volgens de overlevering zou zijn uitgeroeid door de Israëlieten. (Ik kan online niet vinden wat hiervan klopt of dat het allemaal verzonnen is, de vraag is of dat er echt toedoet.)
Ulmen geloven niet in God, maar twijfelen aan Zijn bestaan. Die gedachte sluit aan bij Pauls atheïsme. Weliswaar verwerpt hij het bestaan van God, maar hij vindt het interessant om onderdeel te zijn van de Joodse familie van zijn ex-vriendin. Door mee te doen met hun rituelen en de geschiedenis van het Joodse volk te leren, krijgt hij het gevoel dat hij ergens bij hoort. Vanuit zijn cynisme vindt hij het ook gemakkelijker om zich over te geven aan twijfel dan aan een geloof in wat dan ook: een God of iets wat er in je leven echt toe zou doen. Het enige dat er voor hem toe doet zijn de prestaties van de Boston Red Socks, maar dat blijkt vooral te komen door zijn vaders liefde voor de honkbalclub.
Ferris schrijft op een erg grappige en geloofwaardige manier over Paul en zijn bedenkingen om zich al te veel mee te laten sleuren door zijn omgeving. Zo verzet hij zich lange tijd tegen het gebruik van mobiele telefoons – om zich er uiteindelijk volledig aan over te geven. Zijn inconsequente gedrag – neem ook zijn fascinatie als atheïst voor het Jodendom – maakt hem erg menselijk. Bovendien verwerkt Ferris ook diverse korte en diepe bespiegelingen over het vak van tandarts in Pauls verhaal. Neem alleen al de openingszinnen van het boek: ‘De mond is een rare plek. Niet helemaal binnen en niet helemaal buiten, geen huid en geen orgaan, maar iets ertussenin: donker, nat, toegang verschaffend tot binnenste waarover de meeste mensen liever niet zouden denken.’
Tegelijkertijd zorgt het cynisme van de hoofdpersoon ervoor dat het einde van de roman enigszins makkelijk lijkt, juist omdat het dan ineens als een coming-of-ageroman aanvoelt. Daarmee doet Ferris zichzelf tekort omdat de rest van het verhaal over zoveel meer gaat. Ook moet worden gezegd dat er wel heel veel bij-personages in het boek passeren. Zo werkt Paul samen met drie tandartsassistenten/ mondhygiënisten die qua karakter sterk op elkaar lijken en waarvan er eigenlijk maar één echt een rol speelt. Iets vergelijkbaars geldt voor de personages die Paul – en dus de lezer – wegwijs maken met de Ulmen.
De vele personages en soms wat lange uitweidingen over de geschiedenis van de Ulmen maken Weer opstaan op een christelijk tijdstip tot een vol boek. Toch zijn dit maar kleine nadelen: vrijwel elke bladzijde weet Ferris je te fascineren dankzij de ijzersterke verteltoon van tandarts Paul.